Karpervissen met Pieter Kunen
Karpervissen met de vaste hengel.
door Pieter Kunen
“Hoe kom ik ertoe”, heb ik me wel eens afgevraagd, want als wedstrijdvisser is het eigenlijk niet mijn stijl van vissen.
De verklaring is simpel: Aangezien ik in Grubbenvorst woon, ben ik al geruime tijd ook lid van hengelsportvereniging het Voorntje uit die plaats. Het Voorntje heeft een mooie vijver,
waar vroeger veel blankvoorn, ruisvoorn en bliek te vangen was. Een twintigtal jaren geleden kon je daar een wedstrijd winnen door uitsluitend op kleine vis te vissen, op een diepte van een halve meter.
In de loop van de jaren is echter de situatie danig gewijzigd. Er werden veel karpertjes uitgezet en deze beestjes deden het daar erg goed, waardoor de andere vissoorten wat werden verdrongen. De laatste vijf jaar kun je een wedstrijd alleen maar winnen als je ook karper erbij vangt. Het is dan ook logisch dat mensen zich gingen toeleggen op dat vangen van karper met de vaste stok tijdens wedstrijden. Uit de nood geboren heb ik dat kunstje daar dus afgekeken en het werkte buiten verwachting goed. Niet dat ik een echte karpervisser ben geworden, maar
De visvijver van het Voorntje in Grubbenvorst,
waar mijn '' karpercartière'' begon
een karper op de voerstek zal ik zeker niet versmaden. De grootste karper die ik in de vijver in Grubbenvorst aan de vaste hengel ving, woog 8,5 kg terwijl mijn record wat aantal betreft staat op 7 karper met een totaalgewicht van 24 kg. in een wedstrijdje van 4 uur.
Aangezien er tijdens wedstrijden in het Wanssums Ven ook steeds meer karper op de voerstek verscheen, probeerde ik de in Grubbenvorst geleerde methode ook daar eens toe te passen. Ook hier bleek het te werken en heb ik met de hieronder beschreven methode al verschillende mooie karpers met een gewicht tussen 3 en 8 kg. weten te vangen. Het enige probleem is dat de karpers in het Wanssums Ven gemiddeld een slag groter en veel sterker zijn en daardoor veel moeilijker vangbaar aan de vaste stok.
Op deze pagina wil ik enkele tips geven over materiaal techniek en tactiek.
De hengel.
Het spreekt voor zich dat je met sterk materiaal aan de waterkant moet verschijnen om kans te maken een karper te landen. Ik heb dan ook al menige hengel, die niet voor deze taak berekend was, zien sneuvelen. Als hengel gebruik ik zelf een carbonhengel van het eerste uur, een Olympic Witvis II uit 1980, die tussen 1990 en 2000 bij mij op zolder heeft gestaan in afwachting van betere tijden. Dit is een zeer sterke, wel wat zwaardere hengel. Het gewicht speelt echter niet zo´n grote rol omdat er meestal met 6,5 of 8 meter wordt gevist.
Een van de topsets van deze hengel heb ik voorzien van dik elastiek. Met dik bedoel ik dan, vooral tijdens de zomermaanden, echt dik; 2,5 millimeter. In de koudere jaargetijden mag het allemaal iets dunner zijn.
Elastiekmontage met dik elastiek...
Aan dit elastiek, dat door het restant van het topje en nog 2 delen loopt, zit natuurlijk een stevige connector.
Tegenwoordig zijn er ook goede hengels te koop, die een lijn van 20/100 best aan kunnen. Meestal kun je dat zien aan de toevoeging “carp” achter de merknaam.
Tip:
Houd uw hengel bij deze vismethode goed in de gaten en loop nooit weg terwijl uw aas in het water ligt. Het zou niet de eerste keer zijn dat een karper de hengel uit de hengelsteun sleurt.
Bovendien is het goed de afsluitdop op de hengel te laten zitten voor het geval hij toch te water gaat...
De lijn.
Afhankelijk van de tijd van het jaar gebruik ik de lijndiktes 14/100, 16.00 18/10 of 20/100. In het voorjaar of najaar, als de watertemperatuur wat lager is, kunnen de karpers niet zo veel kracht ontwikkelen en neem ik de dunnere lijnen. In de zomertijd schroom ik echter niet om 20/100 te gebruiken. Verder vis ik altijd met volle lijnen zonder onderlijn. Uit trekproeven blijkt namelijk dat een onderlijn, die oorspronkelijk een trekkracht van b.v. 1800 gram had, al breekt bij een trekkracht van ± 1200 gram; een verlies dus van 1/3 ten opzichte van een volle lijn. Een goede lijn voor dit werk is de G-line van Gamakatsu. Dit is een enorm sterke lijn, hoewel ik soms wel twijfel of de aangegeven diameter wel klopt. Natuurlijk zijn er wel meerdere lijnen in de handel die voor dit werk geschikt zijn.
De haak:
Je hebt natuurlijk een stevige haak nodig, die niet zo snel uitbuigt. Op dunnere lijnen van 14/100 of 16/100 gebruik ik meestal de Kamasan B611, een zeer sterke haak die toch nog vrij dun van draad is. Op de dikkere lijnen monteer ik meestal een Ultimate MK 80, een Hayabusa CHN 121 of een Drennan haak met oogje. Dit oogje heeft nog een bijkomende voordeel. Het komt namelijk wel eens voor dat de lijn afsnijdt op het bledje van een haak, als dit wat scherp is. Daarom komen ook sommige types vliegvishaken, die allen voorzien zijn van een oogje, voor deze soort visserij in aanmerking. Als haakmaat gebruik ik, afhankelijk van het aas, nummer 12 t/m 18. De haak knoop ik dan met minimaal 12 wikkelingen aan de lijn. Die wikkelingen moet je dan wel netjes op een rij moet leggen. Met een dergelijke knoop
verlies je bijna geen trekkracht van je volle lijn en gebeurt het zelden dat de lijn, bij lijnbreuk, bij de haak kapot gaat. Wat haken betreft nog even dit; vaak hoor je: “ik had er zo’n grote vis aan dat mijn haak werd rechtgetrokken”. Mij is ook wel eens overkomen dat een van bovengenoemde haken werd rechtgetrokken. De oorzaak hiervan is, dat de vis de haak dan niet in zijn bek heeft, maar dat hij in je lijn is gezwommen en ergens op het lichaam is gehaakt. De vis trekt dan op de haakpunt en kan daardoor je haak recht trekken. Een haak van bovenstaande types die goed in de bek is gezet en voldoende doorgehaakt is kan mijns inziens bijna niet worden rechtgetrokken;materiaalfouten
daargelaten.
Links de Ultimate MK80, midden de
Kamasan B611 en rechts een haak
van Drenan met een oogje...
Het lood:
In de praktijk bleek dat een lijn meestal brak bij de loodjes. Voor de uitloding ben ik daarom overgegaan op het gebruik van bladlood, omdat dit de lijn het minste beschadigt.
Ik gebruik dan een bulklood en nog een klein loodje als beetverklikker. Wil je er helemaal zeker van zijn dat je lijn niet door het lood beschadigd wordt, schuif er dan eerst een dun siliconenrubbertje, waarover je dan het blad-lood wikkelt.
stukjes bladlood gerold op een dun stukje siliconenslang ....
De dobber:
Een dobber heeft bij deze manier van vissen veel te verduren. Dit komt door de kracht van het terugverende elastiek bij lijnbreuk of bij het losraken van een karper. Hierdoor treedt een enorme versnelling op. Vergis je niet in de krachten die daarbij vrij komen.
Door deze krachten gebeurt het vaak dat de antenne van de dobber afknikt, of dat het oogje er wordt uitgetrokken. Ik heb daarom een serie stevige dobbers gemaakt, met een staaldraad van 1 mm dikte door het drijflichaam. Aan de bovenkant steekt dat ongeveer 1 cm uit. Hierop kun je dan verwisselbare antennes plaatsen die ik maak van het plastic gedeelte van wattenstaafjes, die in allerlei kleuren verkrijgbaar zijn. Om dat passend te krijgen moet je dan wel eerst een siliconenrubbertje van de juiste afmeting over het metaal schuiven. De dobber heeft ook geen oogje, maar de lijn wordt vastgezet met een rubbertje. Ik knip hiervoor smalle strips van een stuk oud, hol elastiek van een katapult. Het gebeurt dan natuurlijk wel af en toe dat je een dobber kwijt raakt. De meeste dobbers heb ik echter niet verspeeld doordat de lijn brak tussen de top en de dobber, maar doordat
de rubbers waarmee de dobber zat beves-tigd, niet stevig genoeg waren.
Hierdoor schoof de dobber, tijdens het terugveren van het elastiek, van het uiteinde van de gebroken lijn af.
Gebruik daarvoor dus stevige dikke siliconen-rubbers om de dobber aan de onderantenne te bevestigen.
Een andere manier is het gebruiken van dobbers die enkel aan de onderkant op de lijn worden bevestigd; kleine Engelse matchpennetjes. Dit is voor mij echter geen optie, omdat die steeds onder gaan als je ook maar even aan de lijn trekt (iets wat ik vaak doe omdat ik niet van statisch vissen houd en de vis graag op het aas attent wil maken). Omdat ik altijd recht onder de top vis, heb ik maar lichte dobbers nodig. Het draagvermogen varieert tussen de 0,3 en de 0,7 gram.
Doordat het eigengewicht van deze dobbers wat groter is (door de dikke stalen antennes) laten ze zich toch gemakkelijk inwerpen.
De stevige dobbers die vastgezet worden door een rubber ringetje op het drijflichaam en 2 stevige siliconenringetjes op de onderantenne...
Het schepnet:
Al snel merkte ik dat de kleine pannetjes, die ik voor het wedstrijdvissen tot nog toe gebruikt heb, niet geschikt waren om een karper te scheppen. Nu gebruik ik een ovaal schepnet met een diameter van 60 cm bij 40 cm; geen overbodige luxe bij het landen van een karper.
Voer en aas:
Het voer houd ik altijd vrij grof; er mogen gerust wat grotere bestanddelen in zitten. Ook reageert karper vaak op zoetigheid, dat in het voer dan ook niet mag ontbreken. Verder is TTX en hennep een vast bestanddeel van mijn karpervoer. Voer niet te veel, maar wel regelmatig. Dat is de sleutel tot succes.
Als aas gebruik ik meestal maden, casters, mais, wormen of deeg. Vooral het vissen met de worm levert vaak goede resultaten op.
Voertechniek:
Bij het begin van de vissessie voer ik nooit veel; meestal 3 voerballetjes ter grootte van een mandarijn met daarin wat casters. Verder gooi ik daar wat losse maden bij.
Het belangrijkste vind ik de regelmaat van voeren. De eerste 3 kwartier voer ik meestal niet bij. Daarna begin ik met een voercupje regelmatig bolletjes voer ter grootte van en knikker bij te voeren. Na de vangst van een vis of het verspelen van een vis mag er iets meer worden bijgevoerd. Vaak is het de reglemaat in het voeren die het hem doet. Het spreekt natuurlijk voor zich dat je vooral die dingen bij voert waar de vis op dat moment op bijt.
Vistechniek:
Na het opbouwen van de hengel peil ik de diepte goed uit, waarbij ik altijd een schuin kantje probeer te vinden. Bij het vissen met dikkere lijnen vis ik altijd met 10 a 15 cm lijn op de bodem. Daarna worden enkele voerballen op de visstek gedeponeerd. Voer vooral niet te ver. Vervolgens is het wachten op de eerste aanbeet. Dat kan bij karper wel even duren.
Een karperaanbeet is meestal vrij gemakkelijk te herkennen, omdat de dobber met een vaartje onder vliegt. Vaak is
aantikken overbodig, omdat het elastiek al uit de top komt.
Als ik met een hengel van 8 meter vis, heb ik het deel naar 9,5 meter altijd klaar liggen en probeer dat tijdens de dril te monteren om zodoende wat extra ruimte te creëren. Het opvangen van de eerste run is meestal het grootste probleem. Ik steek dan de top van de hengel meestal diep in het water. Dat zorgt ervoor dat de vis wat rustiger wordt, vooral naar mate de dril vordert. Je kunt hem dan vaak wat gemakkelijker naar je toe halen. Til je de hengel uit het water dan merk je steevast dat de vis nieuwe vluchtpogingen gaat ondernemen.
Een karper op een vaste hengel geeft geweldige sport....
Wacht ook zo lang mogelijk met het afkoppelen van overtollige delen. Wel kun je de hengel wat naar achteren steken, om wat meer lijn te kunnen geven als de karper een nieuwe spurt wil inzetten. Pas op het laatste moment wordt er afgekoppeld. Verder is het scheppen van de vis nog een kritiek moment. Jaag nooit met je schepnet achter een vis aan, maar wacht tot de vis plat op het water ligt en steek dan het schepnet, dat geheel onder water dient te worden gedompeld, eronder. Mis scheppen is vaak funest want door de schrikreactie ontwikkelt de karper extra krachten en dat is vaak fataal, vooral als je alleen nog je topsetje in de hand hebt. Het is natuurlijk overbodig te zeggen dat je een karper, die je in je schepnet
geschept hebt, niet zo uit het water kunt tillen. De beste manier is om het net vast te pakken op de plek waar het net in de steel is geschroefd. Met de steel recht omhoog kun je dan het net uit het water tillen zonder dat de steel wordt beschadigd.
Karpers boven de 40 cm horen natuurlijk ook niet in het leefnet thuis. Zet ze, nadat ze eventueel gemeten, gewogen en gefotogra-feerd zijn, meteen weer terug.
Tot slot.
Het is niet zo dat ik, tijdens wedstrijden, op deze manier uitsluitend op de karper ga vissen. Ik start de wedstrijd altijd net als alle vissers, op voorn, baars, brasem en eventueel zeelt. Tijdens een wedstrijd komt er echter meestal een punt waarop van deze vissen geen beet
Ruim 8 kilo aan de vaste hengel.....
meer te krijgen is. Dit gebeurt vaak tijdens het laatste uur van de wedstrijd. Dan wil ik nog wel eens overschakelen op bovenstaand systeem om te proberen een karper te vangen.
Verder is het zo dat je een karper meestal op je voerstek “ziet” komen. Hij kondigt zich aan door de belletjes die op de stek naar boven komen of doordat je ziet dat je voer opnieuw “begint te werken”. Ook dan is het tijd om van techniek te veranderen.
Bolognaisehengel:
De laatste tijd heb ik, als ik niet voor een wedstrijd naar het Wanssums Ven ga, vaker een bolognaisehengel meegenomen voor het vissen op karper.
Een bolognaisehengel is een telescoophengel waarop ogen en een reelhouder zijn gemonteerd.
De lengte varieert meestal tussen de 6 en de 8 meter. Je kunt het dus zien als een vaste hengel met de mogelijkheid tot het vissen met een molen. Op de karper heeft dit natuurlijk grote voordelen. Mijn bolo-hengel heeft een lengte van 6 meter, waarmee ik dan meestal tussen 7 en 8 meter uit de kant vis; ook mijn favoriete afstand voor de vaste hengel. De montage van dobber en lood is dezelfde als hierboven beschreven.
Mijn bolognaisehengel; een telescopische hengel van 6 meter voorzien van 7 geleideogen…
Op de molen heb ik een 18/100 lijn en als onderlijn gebruik ik 14/100. Op deze manier vissend heb ik tijdens mijn laatste drie visdagen van 2005 er 12 karpers aan gehad, waarvan ik er 5 heb gevangen.Een karper lukte het een waterleliebed te bereiken en bij een had ik de slip van de molen te strak aangedraaid, met lijnbreuk als gevolg. De overige karpers kwamen gewoon “los”. Het is een pracht om te zien en te voelen hoe dit type slanke hengels buigt onder het geweld van een karper en een prachtige sensatie om op deze manier een karper te vangen....
Pieter Kunen
Copyright: het Alvertje Oostrum 2005